Geschiedenis van de hond

Volgens genetisch onderzoek (1997) zijn er op grond van verschillen in het mitochondriaal DNA vier verschillende groepen hondenrassen te onderscheiden, die mogelijk het resultaat zijn van vier verschillende domesticaties in het verleden.

Wel is duidelijk dat de hond afstamt van de wolf (Canis lupus) en niet van de coyote, de jakhals of een andere hondachtige: de verschillen van hond en wolf met al deze soorten zijn veel groter dan die tussen hond en wolf onderling. De grijze wolf komt, althans kwam, over een groot verspreidingsgebied voor in Noord-Amerika, Europa en Azië. Het is op grond van de genetische analyse niet duidelijk of de hond nog van een specifieke ondersoort van de wolf afstamt zoals de Perzische wolf (C. lupus pallipes), omdat die bij de gebruikte methode genetisch niet te onderscheiden was van de andere typen wolven.

Groep één van de vier door Vila onderscheiden categorieën is weer in verschillende takken onder te verdelen, waarvan een zuidoostelijke tak onder andere de Australische dingo bevat, een primitieve hond die ook in het wild leeft en zich van de meeste gedomesticeerde honden onder meer nog onderscheidt door een jaarlijkse voortplantingscyclus.

Genetisch onderzoek naar verschillen in het mitochondriaal DNA van de hond toont een nagenoeg identieke (0,2 % verschil) basenvolgorde met die van de grijze wolf, wijzend op een directe afstamming in het (evolutionair gezien) recente verleden. Het verschil tussen wolven en coyotes was met 4 % veel groter.

Domesticatie

Het recentste onderzoek toont aan dat de domesticatie van de hond al had plaatsgevonden in het Verre Oosten zo’n 14.000[3] à 15.000 jaar geleden.[4][5] Speculatievere vondsten zijn 31.000 tot 36.000 jaar oud.[6] Begin 21ste eeuw is een schedel die in de jaren 1860 gevonden werd in de Belgische Grotten van Goyet (Gesves) geïdentificeerd als die van een paleolithische hond. Daarmee is het ca. 31.700 jaar oude fossiel meteen ook het oudste gedomesticeerde dier tot nog toe gevonden: de hond was eerder gedomesticeerd dan gelijk welk ander dier. Oudere schattingen gingen uit van een begin van de domesticatie rond 40.000-100.000 jaar geleden.

De vraag is hoe en waarom de wolf tot huishond werd (Canis lupus familiaris). In de late laatste ijstijd veranderden de leefomstandigheden van de mens. De dominante bestaanswijze veranderde van nomade in boer, waardoor mensen lange tijd op dezelfde plaats bleven. De ‘wilde honden’ begonnen in deze tijd de nabijheid van de mens op te zoeken en van hun afval te leven. Er kan dus sprake zijn van een zekere co-evolutie. Andere onderzoekers gaan ervan uit dat de mens een actievere rol speelde in de eerste stappen die tot een domesticatie van de hond leidde. Een gangbare hypothese was dat hierbij geselecteerd werd op basis van coöperatief gedrag, maar onderzoek uit 2014 vond dat net wolven beter zouden samenwerken en dat bij het domesticeren van honden voornamelijk geselecteerd zou zijn op gehoorzaamheid en zin voor hiërarchie.

Rond 8000 voor het begin van onze jaartelling pasten de voorouders van de hond hun voedingspatroon en spijsvertering aan aan het grotere aanbod zetmeel uit de eerste menselijke landbouw. De honden bezitten afhankelijk van het ras 4 tot 30 kopieën van het zetmeelverterende gen voor het enzym amylase. Wolven bezitten slechts twee kopieën voor amylase. Deze door mutatie mogelijk gemaakte domesticatie heeft mogelijk tweemaal plaatsgevonden; rond 35.000 jaar geleden, vóór de laatste grote ijstijd, maar door de ongunstige omstandigheden afgebroken, en 10.000 jaar geleden met meer succes.

Hoewel de geschiedenis van de domesticatie van honden niet geheel duidelijk is, is domesticatie van vossen empirisch onderzocht. De geneticus Dmitry K. Belyaev begon in 1959 met een reeks vossen een domesticatie-experiment. In zijn instituut selecteerde hij vossen voor de volgende generatie enkel op tamheid. Ongeveer 5 % van de mannelijke dieren en 20 % van de vrouwelijke dieren mochten een volgende generatie stichten. 40 jaar en 45.000 vossen later, na 35 generaties van selectie op tamheid zijn de vossen uit dit experiment gedomesticeerd.

Oudheid

Honden in het Oude Egypte

In het Oude Egypte tonen wandschilderingen aan, dat de mens destijds reeds veel gebruik maakte van dieren, bijvoorbeeld voor de jacht. Ook diersoorten die we vandaag niet meer als gedomesticeerde dieren kennen, zoals hyena’s werden door de Egyptenaren gehouden.[16] Goden, zoals Anubis kregen (voor een deel) het uiterlijk van dieren en men was zich bewust van de specifieke eigenschappen van dieren.

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Rond 1350 werden door Gaston Phoebus in een boek de eerste medische behandelingen van honden beschreven, die bij de jacht werden ingezet. In de Nieuwe Tijd werden honden niet meer enkel gehouden om bij de jacht te helpen, te waken, karren te trekken of lasten te dragen maar ook als gezelschapshond, zoals talrijke schilderijen uit deze tijd tonen. Behalve op het doel begon men ook op het uiterlijk van de hond te letten. Dit leidde in de Moderne Tijd tot de oprichting van de eerste kennelclubs en rasverenigingen.

Moderne Tijd

Vooral in de laatste 200 jaar heeft gericht fokken de explosieve vermenigvuldiging van rassen en varianten veroorzaakt. De herontdekking van de regels van Mendel, de oprichting van kennelclubs en rasverenigingen en de oprichting van de Fédération Cynologique Internationale (FCI) in 1911 leidden ertoe dat vandaag 331 verschillende hondenrassen door het FCI erkend zijn. De lokale organen zijn in Nederland de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland en in België de Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus. In de Verenigde Staten heeft zich een tweede overkoepelend orgaan gevormd, waarvan de rasstandaarden en de indeling en erkenning van rassen verschillen van die van de FCI.

Honden die niet tot een specifiek ras behoren, worden als bastaardhond, straathond of als rasloos bestempeld.